Faalangst is een veelvoorkomend probleem bij kinderen. Het is een angst die
zich tijdens de levensloop ontwikkeld. In 99% van de gevallen wordt de angst gelinkt aan school.
Prevalentie
Faalangst komt ongeveer bij 10 tot 13% van alle schoolgaande kinderen voor. Aangetoond
is dat het voorkomt bij kinderen vanaf acht jaar. Vanaf deze leeftijd tot aan het veertiende jaar is er sprake van een aanzienlijke
toename van het aantal kinderen met faalangst. Dit betekent dat er in iedere klas minstens drie kinderen last van faalangst
hebben.
Ook in het voortgezet onderwijs blijven deze kinderen last houden van faalangst.
Later neemt de angst vaak weer af.
Wat is faalangst?
Onder faalangst worden de spannings- en angstervaringen verstaan wanneer men iets moet presteren of wanneer
er iets van iemand verwacht wordt en waarbij de prestaties door (soms fictieve) anderen zullen worden beoordeeld.
Het kenmerkende van faalangst is dat deze angst slechts optreedt in bepaalde situaties of bij bepaalde
gebeurtenissen.
Een tweede belangrijke kenmerk van faalangst is, dat er sprake moet zijn van het min of meer verplicht
uitvoeren van een bepaalde taak of opdracht. Dat laatste zorgt ervoor dat het fenomeen uiteraard veel voorkomt in scholen.
Tussen faalangst en de prestaties bestaat een negatief verband. Dit houdt in dat mensen met faalangst in
beoordelingssituaties lager presteren dan mensen die hier geen last van hebben. Vooral wanneer de taak als moeilijk en belangrijk
gezien wordt, is dit het geval. Zij hebben het gevoel niet te kunnen voldoen aan de gestelde criteria.
Faalangstigen lijken erg bang te zijn voor kritiek waardoor zij onzeker worden.
Daardoor hebben zij meer moeite met leren omdat zij gauw afgeleid worden en veel verstorende gedachten hebben. Ook zijn de
studiemethoden die zij gebruiken vaak ineffectief. Tevens besteden zij doorgaans meer tijd aan hun studie dan gemiddeld, maar
hun prestaties blijven onder het gemiddelde.
Soorten faalangst
Cognitieve faalangst
Deze vorm van faalangst slaat voornamelijk op opdrachten die te maken hebben met
het leren op school waar een beoordeling aan te pas komt. Wanneer de leerkracht een nieuwe opdracht introduceert kan de cognitieve
faalangst zich uiten door het optreden van klamme handen, hoofdpijn, en buikpijn. Het vooruitzicht van een toets of overhoring
zorgt voor een piek in de cognitieve angst.
Sociale faalangst
Een kind dat sociaal faalangstig is, heeft telkens het gevoel niet aardig te worden
gevonden. Een sociaal faalangstig kind is bang voor kritiek, voor bekeken worden tijdens het werk, voor het niet-geaccepteerd
worden, voor sociaal op de voorgrond treden en voor autoriteitspersonen. Het leggen van contacten gaat erg moeilijk, het kind
voelt zich hierin geremd. Ook hebben zij weinig sociale vaardigheden. Kinderen die sociaal faalangstig zijn, zijn vaak teruggetrokken
en stil of juist druk en nerveus.
Motorische faalangst
Er zijn kinderen die er heel erg tegenop zien om motorische taken uit te moeten
voeren. Deze taken lukken dan niet, omdat ze door de angst een verkrampte houding hebben. Vooral bij vakken als tekenen, handvaardigheid
en bewegingonderwijs ontstaat deze motorische faalangst.
Theoretische achtergronden
Twee hoofdstromingen in de persoonlijkheidsleer komen bij onderzoek naar faalangst
steeds terug: de trektheoretische en de interactionistische benadering.
In de trektheorieën gaat men ervan uit dat kenmerken van personen de voornaamste verklarende factoren voor
gedrag zijn. Er wordt geprobeerd de trekken van personen op te sporen en aan te tonen dat zo’n trek relatief stabiel
is in verschillende situaties. Personen verschillen in de mate waarin ze die trek bezitten. In deze benadering wordt overigens
de invloed van de situatie niet volledig genegeerd, wel is het zo dat de rol ervan als ondergeschikt wordt beschouwd aan de
rol van de persoonlijkheidskenmerken. Faalangst wordt in deze benadering dus ook gezien als een trek, die moeilijk te veranderen
is. Faalangst als persoonlijkheidskenmerk zorgt ervoor dat de ervaring en het gedrag van de persoon hierdoor sterk bepaald
worden.
In de loop van de tijd kwam er kritiek op het statistische mensbeeld dat de trektheoretici
schetsten. Uit één van de kritische reacties volgde de interactionistische benadering, waarin individuele verschillen beter
onderzocht kunnen worden. Dit omdat men er situationele kenmerken bij kunnen betrekken. De interactionistische benadering
gaat ervan uit dat de persoonlijke betekenisverlening aan de situatie van belang is. Deze benadering richt zich op de vraag
hoe individuele verschillen van personen en verschillen in situaties met elkaar interacteren bij de bepaling van gedrag.